De journalistiek kan in je genen zitten. Hoe kijken verschillende generaties naar de ontwikkelingen in hun vakgebied? In deze korte serie spreken we met ouders en kinderen in de journalistiek. Deel 1: Joost en Coen Ramaer.
Een zonnige zaterdagochtend in Amsterdam west. Coen is vanuit Oss komen reizen en arriveert als eerste. Na een belletje naar zijn ouderlijk huis, dat om de hoek ligt, komt ook Joost aangefietst. Ze hebben eigenlijk nooit echt een goed gesprek gehad over de journalistiek, moeten ze bekennen. Al wordt er in de onderzoeksgroep waar ze beiden deel van uitmaken wel gesproken over wat zich in het vakgebied afspeelt.
Na een eerste bak cafeïne gaat het gesprek al snel over lokale media. Joost bezocht recent de SvdJ-bijeenkomst ‘De regio vecht terug’. Hier werden onder meer twee rapporten besproken over hoe lokale media in een jaar tijd veel meer lokale interactie zijn aangegaan. Een van de onderzoekers was hier heel kritisch over en vond dat lokale media kansen laten liggen, vertelt Joost: “Dat vond ik interessant, dus ik besloot dit in de onderzoeksgroep aan te kaarten. Toen kwam er van alles boven. Wat de meesten opmerkten was dat hun bazen erg gefocust zijn op wat de concurrentie aan het doen is. Dat trof me, want dit zag ik al toen ik bij de Volkskrant werkte tussen 1993 en 2008. Dit zijn dus kennelijk patronen die blijven voortbestaan.”
Coen: “Heb jij je nooit geërgerd aan die mentaliteit?”
J: “Jawel, heel erg.”
C: “Ik doe dat ook aan de lopende band. Ik zie mezelf niet veertig jaar werken in een wereld waarin je vooral bezig bent met wat andere media brengen.”
J: “Redacties zijn een productiemachine geworden. Dat begint om acht uur ’s ochtends en houdt eigenlijk nooit op. Redacteuren worden ook geterroriseerd door die bereikcijfers. Eigenlijk is de krant een kijkcijferslaaf geworden.”
C: “Maar is dat zo? Zijn die cijfers niet gewoon iets om rekening mee te houden? Die kliks zeggen natuurlijk wel iets, namelijk dat mensen het interessant vinden. Als je een goed verhaal hebt en je merkt dat dat veel gelezen wordt, dan is het toch niet per definitie verkeerd als je besluit om er om die reden meer mee te doen?”
J: “Nee, maar als je een scherm in een ruimte ophangt, dan fixeert iedereen zich daar wel erg op.”
Coen vertelt dat Dtv zich vooral richt op het dagelijkse journaal dat gemaakt wordt. Is de rol van sociale media bij Dtv groot genoeg?
C: “We proberen wel om er meer mee te doen, alleen valt er geen geld aan te verdienen. Dus de focus blijft op dat journaal dat we maken. Ik vraag me wel af hoe relevant het medium televisie nog is over twintig jaar. Maar zolang er online geen geld verdiend kan worden, kan ik ze er ook niet echt van overtuigen dat we al onze items daarop moeten richten.”
J: “Jullie zijn puur afhankelijk van adverteerders. Zijn er al omroepen waar je lid van kan worden en die volledig online zijn? Dtv zou daarvoor kunnen kiezen, en het online kanaal vrij van advertenties houden voor wie wat meer betaalt. Socialmediaredacteuren zouden dan kunnen worden ingezet om in de haarvaten van de gemeenschap terecht te komen en het bereik drastisch op te drijven.”
C: “Social media hebben veel impact op het bereik van Dtv. De helft van het verkeer op onze website komt via Facebook binnen, dus dat is een belangrijke manier om heel snel heel veel mensen te bereiken en vooral met hen te engagen. Maar ik zit zelf niet op social media, alleen op LinkedIn. Ik vind alle sociale media eigenlijk discutabel. Ik heb mijn Facebook- en Instagram-account verwijderd, vlak voordat ik begon met mijn baan.”
Joost moet hierom lachen. “Dat is wel een statement, Coen.” Die moet op zijn beurt erkennen dat hij niet weet of het een slimme zet was. Na het zien van de documentaire The Social Dilemma vroeg Coen zich af wat hij eigenlijk op de sociale platformen deed.
C: “Heel eerlijk; op Instagram zat ik gewoon om naar meisjes te kijken. Op Twitter heb ik nooit gezeten. Dat is natuurlijk een handige plek om jezelf als journalist op de kaart te zetten. Dat is ook het stuk dat ik eng vind.”
J: “Dat is een goed punt. Moet je dat meteen gaan doen? Moet je niet eerst een beetje kunnen rijpen?”
C: “Ik heb liever een houding waarin ik de wereld ontdek, dan waarin ik ‘m ga labelen. Op social media word je continu uitgedaagd om een positie in te nemen. Zover ben ik nog niet. Aan de andere kant zijn sociale media een plek voor opportunistisch marketen. Dat is ook een belangrijk deel van journalistiek: als je iets goeds schrijft, moet je er ook voor zorgen dat mensen het lezen.”
Wat is volgens jullie de toekomst van de lokale omroepen?
J: “Het loont om te investeren in de band met de lezer. Lokale media maken deel uit van een overzichtelijke gemeenschap, daardoor is die band sterker. In kleine gemeenschappen helpen mensen elkaar als het nodig is en daar is veel nieuws uit te halen. Bij regionale omroepen vind ik het zelf eerlijk gezegd veel minder duidelijk welke gemeenschap er precies bij hoort.”
C: “Volgens mij heeft dat ook met identiteit te maken. Je voelt je geen Noord-Hollander, maar wel een Fries of een Brabander - Omroep Brabant is heel groot op sociale media. Zij hebben een online identiteit, misschien moet je dat zien te creëren als lokale omroep.”
J: “Een van de problemen voor lokale media is het grote verloop. Mensen werken er soms een jaar, en het opbouwen van een groot netwerk kost tijd. Het zou goed zijn om redacteuren een specifiek onderwerp te geven naast hun reguliere werkzaamheden. Op die manier heb je vaker een expert in huis. Zo zorg je dat je niet alleen 112-berichten hebt, maar ook nieuwe, kritische lokale verhalen.”
Zit je bij een lokaal medium niet vrij snel aan je maximale bereik?
J: “De enige partijen die echt iedereen bereiken zijn de huis-aan-huisbladen.”
C: “Onze directeur roept ook altijd, en daar zit volgens mij ook wel wat in, dat je pas op late leeftijd lokaal nieuws interessant gaat vinden. Dus dan kan je wel die jongere doelgroep willen bereiken, maar dat lukt alleen met infotainment of entertainment. De vraag is of je dat wil, want dan maak je echt iets anders. Uiteindelijk denk ik dat je vooral mankracht moet hebben om online echt iets te kunnen toevoegen aan het nieuws.”
J: “Social media bieden wel de kans om, op een manier die vroeger echt ondenkbaar was, met je publiek contact te hebben. Als je dat goed doet beïnvloedt dat je journalistieke keuzes. En ga je dus minder letten op wat de concurrent doet.”
C: Als ik een socialmediaredactie van drie man zou hebben, zouden wij het gesprek echt kunnen aangaan online. Dat is denk ik heel veel waard voor lokale omroepen en dat kan nu niet. Veel redacties worden geleid door mannen zoals Joost. Je merkt dat zij iets minder happig zijn op die nieuwe digital reality.”
J: “Ik spreek even voor mezelf, maar ik heb vorige week nog een Google Newslab training gehad, over dingen als search alerts enzo, advanced search. Ik heb allemaal nieuwe dingen geleerd. Als je op ‘Help’ klikt, kun je al veel antwoorden vinden.”
C (lachend): “Op ‘Help’ klikken doen journalisten nooit.”
Eigenlijk verschillen jullie niet zo sterk van mening, he?
C: “Ik merk wel dat hij veel beter geïnformeerd is dan ik. Ik ben op 1 januari begonnen als onderzoeksjournalist en heb sindsdien ontdekt hoe slecht ik erin ben. Het is echt heel moeilijk om de waarheid boven tafel te krijgen. Dat is helemaal niet erg, want ik ga het leren. Ik merk dat mijn blik wijder wordt. Al voel ik dat ik misschien wat idealistischer deze wereld binnenstap, waar Joost al een roestig maar draaiend tandwiel is.”
J: (lachend): “En wat ben jij dan?”
C: “Ja…”
J: “Een vrolijk op en neer hoppende luchtbel in een benzineleiding.”
Kader: Joost Ramaer (1958) werkte jarenlang voor media als De Volkskrant en NRC, maakt deel uit van onderzoekscollectief Spit. Hij is freelancer, onder meer voor de door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek bekostigde onderzoeksgroep van Omroep Venlo, WOS, Studio04 en Dtv. Bij die laatste omroep uit Oss, Bernheze, Uden en Den Bosch is ook zijn zoon Coen Ramaer (1994) sinds anderhalf jaar werkzaam. De focus van de omroep ligt op een dagelijks journaal.